Over de wisselende feestdagen

We zijn nu zover, dat we over de wisselende feestdagen kunnen gaan spreken, daar zij van de stand van de Maan afhangen. Een feestdag is wisselend, als zijn viering afhangt van het wassen en afnemen van de Maan en geen vaste plaats heeft in de kalender. Er zijn er vijf: de Septuagesima, de eerste der drie Zondagen die voorafgaan aan Aswoensdag; de Quadragesima, de veertigste dag voor Pasen; Pasen zelf; de Rogationes en Pinksteren.

We spreken van de Septuagesima, de zeventigste dag, alsof deze 70 dagen bevat. Ze begint op de Zondag waarop het Alleluia vervalt en duurt tot de Zondag in wit.(1) Sommigen onderstellen, dat deze met Pasen eindigt, op grond van de bewering, dat deze tijd rechtens haar naam ontleent aan  het door 10 deelbare getal waarmee zij eindigt. Deze tijd viert de Kerk echter ter herinnering aan de 70 jaren waarin de zonen van Israël verkeerden in de Babylonische ballingschap.

De Quadragesima, de veertigste dag, duurt wel 40 dagen. En deze tijd viert de Kerk, omdat Mozes zoveel dagen gevast heeft, toen hij de wet van de Heer had ontvangen. Elias vastte ook zoveel dagen en is opgenomen in de hemel of op een plaats van God die geheim is. Christus ook heeft zoveel dagen gevast en de verleidingen van de duivel overwonnen. En omdat elke handeling van Christus een voorbeeld voor ons is, moeten ook wij zoveel dagen vasten. Zoals wij onze bezittingen in tienen delen voor God, zo moeten wij ook ons leven in tienen delen. Goed, 36½ dag is het tiende deel van het jaar. En omdat er niets is om midden op de dag te beginnen met vasten, zijn aan deze 36 nog vier dagen van as toegevoegd om het lichaam van de overdaad te reinigen.

Pascha, basis, transitus (overgang) betekenen hetzelfde, maar zijn woorden uit verschillende talen. Pascha is Hebreeuws, basis Grieks, transitus Latijn, aangezien toen de overgang van niet-zijn naar zijn is gemaakt, en van de Engel van de verlossing in het Oude Testament in Egypte en evenzeer van Christus van sterfelijkheid naar onsterfelijkheid, die symboliseerde onze overgang van zonden naar deugden en van dit leven naar het eeuwige.

De Zondag die voorafgaat aan het vasten der rogationes, wordt Rogationes genoemd: dan immers vraagt de Kerk ons door te gaan met vasten, processies en preken niet alleen tegen de lijfelijke wolven, zoals lang geleden in Gallië, maar ook tegen de geestelijke.

Pentecoste betekent vijftigste in het Latijn.

Pentecoste, Pinksteren, is, zegt men, afgeleid van penta, dat 5, en coste, dat 10 betekent, alsof het vijf maal tien dagen bevat. Er zijn namelijk 50 dagen tussen Pasen en Pinksteren, als wij van elk van beide de dag meetellen. En deze tijd viert de Kerk, aangezien toen op de brandende berg aan Mozes de Wet gegeven is en aan de apostelen de gaven van de Heilige Geest.

Om de data van deze feesten te weten zijn zekere soorten getallen bedacht, zoals hieronder wordt uiteengezet. De dagen voor het feest, waarop het eind van deze soorten getallen valt, worden de Termini genoemd. De Terminus is de dag die de Sleutel beëindigt, en daarmee elk jaar het wisselende feest bepaalt op de dichtstbijzijnde Zondag. Het is in de kalender namelijk de regel, dat de terminus en het feest nooit kunnen samenvallen. Daarover gaat het vers:

De Terminus en het feest worden nooit tegelijk gevierd.
Laat het feest vallen op de dichtstbijzijnde dag des Heren na de terminus.

Dit doen we om niet de schijn te hebben de Joden te imiteren, die de terminus en het feest op dezelfde dag plaatsen, maar wel omdat de terminus van Pasen altijd valt op de 14e dag van de lunatie van April en die Paasdatum die het meest de terminus nadert, op de 15e dag van diezelfde lunatie valt. Daarom kunnen de terminus en het feest niet op dezelfde dag vallen. De reden waarom de wisselende feesten geen vaste plaats in de kalender hebben, is de volgende: Pasen (zoals de overige wisselende feesten) moet altijd gevierd worden op een Zondag. Maar omdat de zondagsletter elk jaar anders is, kunnen Pasen en de andere wisselende feesten, geen vaste plaats hebben in de kalender. Sommigen, zoals Theopilus, de bisschop van Alexandrië en zijn medestanders zeggen ook, dat de Heer is gestorven op de 23e Maart, dezelfde dag waarop Hij Adam heeft geschapen. Zij zeggen, dat Hij om de eerste mens en zijn afstammelingen te verlossen, wilde lijden op dezelfde dag als waarop Hij hem geschapen heeft. Anderen echter, zoals Hiëronymus en zijn volgelingen, zeggen, dat de Heer is gestorven op 25 Maart. Op die dag is hij vleesgeworden bij de Heilige Maagd en zij zeggen, dat hij op dezelfde dag dat hij vleesgeworden is, is gestorven. Het was echter een voorschrift in het Oude Testament, dat het Paaslam na de veertiende dag van de lunatie van April in de avond geofferd werd, wat in het begin is van de 15e dag van dezelfde lunatie. Daarom is Christus, die het waarachtige lam is en door dat lam symbolisch wordt voorgesteld, gestorven bij Volle Maan, opdat, zoals dan aan de nacht het overvloedigste licht wordt toebedeeld, op die manier door het lijden van Zijn menselijke natuur des te helderder wordt getoond de genade van zijn Verlossing.

Omdat de lunaties van April nu eens eerder, dan weer later vallen, kan Pasen niet op een vaste datum worden gezet. De vroegste Pasen valt op 22 Maart, om de volgende reden: de vroegste lunatie van April begint op 8 Maart, op welke dag het gulden getal 16 is. De twee voorafgaande lunaties die het meest dichtbij staan, zijn embolistisch(2), de twee overige die voorafgaan zijn lunaties van Maart, ook al eindigt de laatste van deze twee op de eerste dag van April, wat te wijten is aan het vierde embolisme. Indien derhalve van de eerste lunatie van April, waarover we al gesproken hebben veertien dagen worden afgetrokken, is de eerste grens van Pasen de 22e Maart, en het kan heel wel gebeuren, tengevolge van de wisselende zondagsletter, dat Pasen gevierd wordt op de dag volgend op deze grens, t.w. 22 Maart. Vandaar dat we deze als eerste of vroegste Paasdag moeten aanmerken. Het blijkt ook uit het volgende gezegde, dat deze regel prima weergeeft:

Zoek na de Nonae van Maart [ = 7 Maart] wanneer het Nieuwe Maan is.
Als voltooid zijn tweemaal zeven dagen volgt Pasen.

Alle lunaties van April beginnen immers na 7 Maart. Zo wordt ook duidelijk, dat de laatste Pasen gevierd wordt op de 25e April. Want de laatste lunatie van April(3) wordt vastgesteld tegen de 5e van dezelfde maand, op welke dag het gulden getal 8 bedraagt, hoewel zij op de derde dag van Mei eindigt, zoals degene die aan haar voorafgaat eindigt op de 2e Mei, wat te wijten is aan het derde en het laatste embolisme. Indien derhalve van de laatste lunatie van April, die we al genoemd hebben, veertien dagen worden afgetrokken, zal de laatste terminus, de laatste grens voor Pasen op 18 April vallen. Als het nu door de variatie in de zondagsletters gebeurt, dat 18 April op een Zondag valt, zal Pasen dus op de volgende Zondag worden gevierd, dat is 25 April. Hieruit blijkt, dat in deze 35 dagen die liggen tussen 22 Maart en 25 April [deze inbegrepen] Pasen altijd gevierd kan worden, zo dat de Paasterminus in een gewoon jaar elf dagen eerder valt, in een embolistisch jaar negentien dagen later. Daarover gaat het vers:

Pasen hoort niet voor de 22e Maart
Of na de 25e April gevierd te worden.
In het jaar van de embolische regel valt zijn terminus later dan in het vorige jaar,
In het gewone wijkt die elf(4) dagen terug.

Onder de grote Paascyclus verstaan we het geheel van 532 jaren, welk getal we krijgen door het aantal jaren van de zonne- met dat van de maancyclus te vermenigvuldigen. Wanneer deze cyclus is voltooid, begint hij opnieuw en alle zaken die betrekking hebben op de loop van Zon en Maan, keren in dezelfde volgorde terug. In welke jaar van de cyclus u zich bevindt, kunt u op de volgende manier aan de weet komen: tel bij het jaar van de huidige jaartelling 20 op – want Christus is in het 21e jaar van de cyclus geboren – en laat het geheel verdeeld worden over het totaal van de cyclus.(5) Als de rest nul is, bevinden wij ons in het laatste jaar. Als er een rest overblijft, toont die ons in welk jaar wij zijn.

Om de vijf wisselende feesten vast te stellen zijn voor algemeen gebruik getallen bedacht die sleutels genoemd worden. De sleutel is het getal dat voor ieder jaar uit de 19-jarige cyclus anders is en met behulp van  zijn grens met zekerheid de wisselende feesten toont. Zoals men immers met behulp van sleutels het atrium binnenkomt, zo komt men met behulp van deze getallen aan de kennis der data van de wisselende feesten. En omdat er in de 19-jarige cyclus 19 jaren zijn, heeft ieder zijn eigen sleutel. Zoals in onderstaande tekening van de negentienjarige cyclus, de epacten en de sleutels te zien zijn:

sleutels en epacten

De eerste heeft als sleutel 26, waaruit de volgende sleutels kunnen worden berekend door er 19 bij op te tellen. We moeten er dan wel rekening mee houden, dat we 30 moeten aftrekken, als de som 40 is of hoger. De rest is dan de sleutel van het volgende jaar. Wilt u zonder gebruik te maken van het schema de sleutel van een ander jaar berekenen, dan is daarvoor het volgende vers bedacht:

Vijfentwintig, dertien, dertig plus één,
Negentien, zeven, die zijn voor de vingers als sleutels.

U moet tellen over alle vingers van de linkerhand, totdat u komt tot het jaar van de cyclus waarvan u de sleutel zoekt. Begin bij de duim en als het jaar op die duim te vinden is, tel dan 25 bij het jaar op. Op de wijsvinger: 13. De middelvinger: 31. De ringvinger: 19. De pink: 7. Dat nu staat in bovenstaande verzen. Overschrijden ze het getal 40, dan moeten we 40 aftrekken en de rest als sleutel gebruiken.(6) De plaatsen van de sleutels worden in deze verzen genoemd:

[De plaatsen van de sleutels vindt u op vijf dagen: 7 en 28 Januari, 11 Maart, en 15 en 29 April. Zij komen overeen met de eerste en de laatste dag van Januari die G als zondagsletter hebben, met de tweede G van Maart en de derde en laatste G van April.](7)

Wie de sleutel en de plaats van de sleutel weet, moet, als hij de wisselende feesten in een willekeurig jaar wil vaststellen, de sleutel van dat jaar gebruiken. Voor elk willekeurig wisselend feest moeten zoveel dagen vanaf de plaats van de sleutel van dat feest worden geteld, als de sleutel eenheden bevat. De dag waarop zo’n berekening eindigt, wordt terminus genoemd. Op de eerste daarop volgende Zondag wordt het feest gevierd. Wel moeten we eraan denken, dat we om de Septuagesima of de Quadragesima in een schrikkeljaar vast te stellen, bij de sleutel één moeten optellen. Anders zou het gebeuren, dat we volgens de sleutel de Septuagesima en de Quadragesima 7 dagen eerder vieren dan zou moeten. In de volgende verzen wordt de terminus van de Septuagesima speciaal uitgerekend en daarvan afgeleid de overige wisselende feesten:

Begin te tellen bij de lunatie waarin het feest van de ster valt en tel daar veertig dagen bij op
En het zal Septuagesima worden.
Als het schrikkeljaar is, tel één dag op bij de dagen.
En als die op Zondag valt, neem dan de volgende.

Vanaf het begin van die lunatie waarin Driekoningen valt, of eigenlijk het feest van de Ster, of dat nu in Januari of in December is, moeten veertig dagen worden bijgeteld en de veertigste dag is de terminus van Septuagesima. Op de daaropvolgende Zondag zal het Septuagesima zijn. In een schrikkeljaar moet daar een dag bij worden opgeteld, zoals in de verzen is aangegeven.

Om de terminus van Pasen te berekenen moet  men de volgende verzen kennen:

Esse grauem nobis bello carnem caueamus.
Bellum saepe gerens etenim puto deijcit hostem,
Mox animae lucrum inuenies cum relligiosis.

In deze verzen staan 19 woorden, die slaan op de 19 jaren van de negentienjarige cyclus, het eerste op het eerste jaar, enzovoort. Als u nu de terminus van Pasen van enig jaar van de negentienjarige cyclus wilt vinden, dan neemt u het woord dat voor dat jaar staat en als dat eindigt op de letter m, ligt de terminus in Maart, zoveel dagen voor het einde van Maart als de plaats die de eerste letter van dat woord in het alfabet inneemt. Op de plaats waar deze berekening eindigt, daar is de terminus van Pasen. En als het woord niet eindigt op een m, valt de de terminus van Pasen in April, zoveel dagen na het begin van April als de plaats die de eerste letter van dat woord in het alfabet inneemt. Aan de volgende verzen kunt u weten hoeveel weken er zijn tussen de Zondag die het dichtst bij Kerstmis staat, of die nu ervoor of erna valt, en die van de Quadragesima:

Ira grauat karos, hanc gignit kaumatos hostis.
Lex iubet hostilis kaueatur inertia gentis.
Karceris humani gerit instans hora leuamen.

Deze 19 woorden staan weer voor de 19 jaren van de negentienjarige cyclus, het eerste voor het eerste jaar, enzovoorts. Tel de hoeveelste letter in het alfabet de eerste letter is van het woord dat bij het gezochte jaar hoort en zoveel weken zullen er zijn in de tijd die u wilt weten. Degeen die dit berekent, moet er voor waken, dat zij niet te eniger tijd een verkeerde uitkomst geven, want woorden die dichter bij de waarheid staan, kunnen wij niet vinden.

  1. Het Alleluia wordt niet gezongen tijdens de Voorvasten en Vasten. De eerste Zondag in wit is de Paaszondag.
  2. Het 7e embolisme begint op 5 Maart en eindigt 3 April, het 3e loopt van 6 Maart tot 4 April.
  3. De maansomloop krijgt de naam van de maand waarin zij eindigt. Door de embolismen begint de omloop die normaal in Maart begint, pas op die 5e April. En dat is de omloop die voor het berekenen van de Paasdatum gebruikt wordt.
  4. Ik volg hier de druk van Cavellat: undenis. Onze druk heeft ‘videntis’ en dat is duidelijk een fout.
  5. Trek daar zo vaak 532 van af als mogelijk is?
  6. De tekening bevat een fout. Bij jaar 5 staat 17 en het zou 12 moeten zijn. De druk van Cavellat heeft dezelfde fout. De overgang van jaar 19 naar jaar 1, waar geen 30, maar 31 wordt afgetrokken, heeft te maken met de sprong van de maan (zie blz. 50). Die verklaart ook de afwijking van de epacta.
  7. De Latijnse tekst luidt: In Iano prima, supremaque Marte secunda. Aprilis terna sex monstrat et vltima Claues. Wat hier staat, is onvertaalbaar.  De door mij geraadpleegde drukken hebben alle dezelfde tekst. Het hs. heeft geen sex, maar G. Maar ook dan kom ik er niet uit. Daarom heb ik hier de passage ontleend aan de Massa Compoti van Alexandre de Ville-Dieu (W.E. van Wijk, Le nombre d’or. Etude de chronologie technique. Suivi du texte de la Massa compoti d’Alexandre de Villedieu. Avec traduction et commentaire. La Haye 1936.)