Door joes op
Uit het voorgaande blijkt dat we te maken hebben met een eeuwigdurende kalender en dat de gulden getallen dus ongeschikt zijn voor een datering. Hetzelfde geldt min of meer voor de egyptische dagen, die slechts zelden afwijken van wat algemeen gebruikelijk is.(1) Die afwijkingen zijn:
11 juni i.p.v. 10 juni
16 juni ontbreekt
25 augustus i.p.v. 30 augustus
20 september i.p.v. 21 september
En op 3 mei staat niet dat het aderlaten verboden is, maar alleen het teken voor de Dies aegyptiacus.
De uren verschillen voor de helft met de door Sacrobosco genoemde. Ik kan daar geen systeem in ontdekken. Eén keer, op 3 oktober, verschilt het uur ook onderling. S heeft het 5e uur, H het eerste.
Mogelijk valt wel iets op te maken uit de data betreffende de lengte der dagen. De lente-equinox staat op 14 maart, die der herfst op 16 september. De langste dag is 14 juni. De kortste dag is niet vermeld. En in een versje toegevoegd aan de maand maart staat (tekst S):
Te half maerte dat so valt
Recht daer so es euen nacht
De sonne recht doer oest vp gaet
Ende te alf spelmaent dat verstaet
Dit ne doetsi gheenen tiit vanden jare
Dan tote desen tiden dare
Maar wat moeten we verstaan onder half maart en half september? De 14e, de 15e of de 16e? Misschien hebben we meer aan de langste dag, die 7 dagen eerder valt dan 21 juni. En dat brengt ons bij Dionysius Exiguus, een monnik uit de 6e eeuw, aan wie wij de christelijke tijdrekening te danken hebben.
Dionysius postuleerde dat het Concilie van Nicea in 325 de lente-evening had gesteld op 21 maart (en dat we vanaf die dag de datum van Pasen moeten bepalen). Nu leefden we in 325 onder de Juliaanse kalender en zoals men weet, loopt die in de zoveel tijd een dag achter. Om de hoeveel tijd?
Alexandre de Ville-Dieu, levend rond 1200, stelde eens in de 120 jaar(2), een tijdsduur die door Strubbe en Voet is overgenomen.(3) Anderen maken er 128 jaar van.(4)
Als de lente-evening valt op 14 maart en de langste dag op 14 juni, moeten er 7 x 120 = 840 jaar of 7 x 128 = 896 jaar sinds het jaar 325 zijn verstreken. De kalender zou dan vervaardigd moeten zijn tussen 1165 en 1285 (het jaar dat er een dag is bijgekomen en we dus met 8 moeten gaan vermenigvuldigen) respectievelijk tussen 1221 en 1349.
- Een standaardautoriteit op het gebied van de middeleeuwse tijdrekening is Johannes de Sascrobosco, die in de eerste helft van de 13e eeuw doceerde aan de universiteit van Parijs.
Zijn vermelding van de dies aegyptiacae is te vinden in Ioannis de Sacrobosco libellus de anni ratione: seu, ut vocatur volgo, Computus Ecclesiasticus. Antverpiae, apud Ioannem Richardum in Sole aureo. 1547 op de bladzijde gemerkt Biii. Ik heb hiervan een vertaling, waarvoor ik helaas geen uitgever heb kunnen vinden, maar die beschikbaar is op deze website. - W.E. van Wijk, De Gregoriaanse kalender. Een technisch-tijdrekenkundige studie. Maastricht 1932. Blz. 16
- E.I. Strubbe en L. Voet, De chronologie van de Middeleeuwen en de moderne tyden in de Nederlanden. Antwerpen 1960.
- o.a. Sacrobosco.
- Login om te reageren