Over het zonnejaar

Het woord jaar kan dus velerlei betekenissen hebben. Maar de Computist neemt slechts twee in beschouwing, te weten het zonnejaar en het maanjaar en behandelt de overige niet. Over het belangrijkste zullen we het eerst handelen en dat is het zonnejaar. Het zonnejaar is het tijdsbestek waarin de Zon zich beweegt van een van vier punten van de Dierenriem, n.l. van de equinoxen of de keerkringen, en met zijn eigen omloop de hele Dierenriem aflegt tot zij terugkomt op het zelfde punt. Zo komt het dat de Zon bij de Ouden wel werd afgebeeld als een slang die zijn eigen staart verslindt: 

slang

Ik, slang, ben het jaar, waarin de Zon zich rondcirkelt.
Dezelfde die zich voordien in een cirkel heeft bewogen, staat nu stil op een vaste tijd.

De omwenteling wordt volgens de waarneming in iets minder dan 365¼ dag voltooid. Maar niet moeten we het verschil veronachtzamen, omdat het zo klein is, want het is mogelijk dat uit te rekenen, zoals in het derde deel van de Almagest door Ptolemaeus is gevonden. Dit kan ook aan de school van computisten, ook al verzetten zij zich tegen zijn verklaring, nauwkeurig op grond van zijn stelling aangetoond worden. Derhalve beweegt de Zon op een natuurlijke dag aan de Dierenriem 59 minuten en 8, plus 17/60, 13/60², 12/60³ en 31/604  seconden(1) . Deze berekening tot de 604 graad, is voldoende. Als wij de Dierenriem zouden verdelen in 604 van seconden, zouden we bij de meting vinden dat het verschil buiten de genoemde zes uren nog geen twaalfde bedroeg. Daarop slaat het vers:

Als iemand Eudoxus(2) deelt, wordt het jaar van Caesar overwonnen.

Daarom is de lengte van het zonnejaar, als we het door twaalf delen, een zonnemaand van dertig dagen, tien uur, negentien minuten en zesendertig seconden.(3)

Men zegt dat het woord annus is afgeleid van de vernieuwing van alle eenjarige planten, of van an, wat rondom betekent en dat daarom, wegens de al genoemde rondwenteling van de tijd. We moeten er goed rekening mee houden, dat niet alle volkeren het jaar op dezelfde dag lieten beginnen. Numa Pompilius liet zijn jaar beginnen op de dag van de winterzonnewende, omdat dan de zon begint naar ons op te klimmen. Ovidius verwoordt dit als volgt:

De kortste dag van het jaar is van het nieuwe en van het oude; de allereerste van de Zon.
Phoebus en het jaar hebben hetzelfde begin.

Romulus liet het jaar echter beginnen vanaf Maart, bij de lente-equinox, omdat op dat tijdstip alles gaat groeien en bloeien. Volgens de theologie hoort het jaar ook in Maart te beginnen. Toen is de wereld geschapen, op 18 Maart. In Exodus 12 zegt het woord des Heren over Maart: deze maand zal de eerste zijn van de maanden van het jaar. En daarop slaat het vers:

Wanneer alles gaat groeien, dan is de nieuwe tijd van het jaar.
Zo zal het jaar moeten beginnen met de lente.

De Arabieren beginnen het jaar echter met de zomerzonnewende, omdat de Zon naar hun mening geschapen is in het sterrenbeeld Leeuw. Maar er zijn er ook die het jaar laten beginnen in September, op de herfstequinox, zoals de Joden. Zij beroepen zich op Genesis: de aarde zal groen gewas en vrucht gemaakt naar zijn soort hebben voortgebracht. De herfst is de tijd dat de vruchten rijp zijn en daarom willen zij dan het jaar laten beginnen, omdat zij de produkten van het voorbije jaar hebben opgemaakt. Al deze wijzen om het jaar te beginnen volgen wij in sommige zaken na en veranderen wij in andere. Want de sleutels van de termini, het gulden getal en de zondagsletter beginnen wij in Januari, de concurrenten en de zonneregulares in Maart, maar de epacten, de maanregulares en volgens sommigen ook de embolische maanden in September. Men zie het vers:

Het gulden getal en de sleutels worden vernieuwd in Janus,
Zo vernieuwt de zondagsletter zich en het schrikkeljaar deze nog eens.
Mars vernieuwt de concurrentes, September de epacten.

  1. Het staat exact zo in de Almagest. Zie Ptolemy’s Almagest. Translated by G.J. Toomer. Princeton 1998. blz. 140. Ik vermoed dat met ‘nog geen twaalfde’ een twaalfde uur, 5 minuten, is bedoeld.
  2. Eudoxus was een Griekse wis- en sterrenkundige.
  3. Als ik dit weer met 12 vermenigvuldig, kom ik uit op 365 dagen, 3 uur, 55 minuten en 12 seconden. Maak ik er 29 minuten van, dan kom ik op 365 dagen, 5 uur, 55 minuten en 12 seconden. Dat laatste verschilt maar 6 minuten en 17 seconden met de omlooptijd in de tijd van Ptolemaeus. De kopiistenfout xxix → xix is snel gemaakt. Op blz. 31 heeft de tekst 29 minuten. Ook de druk van Cavellat heeft hier 29.